Voorgeschiedenis

De islamitische religie werd gesticht tijdens het leven van de profeet Mohammed (vzmh). Na diens dood in 632 breidde de islam zich snel uit onder leiding van islamitische heersers die kaliefs werden genoemd. Tijdens het kalifaat van de Omajjaden begon men met het versterken van het enorme veroverde gebied, dat zich nu uitspreidde van Afghanistan tot het Iberisch schiereiland. Onder het rijk was een veelvoud aan culturen en geloven verzameld.

In 749 werd het kalifaat van de Omajjaden omver geworpen en vervangen door het kalifaat van de Abbasiden. Dit kalifaat bracht een lange periode van rust in het rijk. Stabiele politieke structuren werden gevestigd en de handel bloeide. In China was sprake van een commerciƫle revolutie en de handelsroutes tussen de islamitische gebieden en China bloeiden zowel over land als over zee.

Met het einde van de oorlogen en de culturele verdeeldheid was er langzaam maar zeker plaats voor een nieuwe beschaving waarin het Arabisch de taal van de handel, het bestuur en cultuur werd. In deze periode werden de grote religieuze en culturele werken die afkomstig waren uit de nu islamitische gebieden vertaald. De bevolking begon Arabisch te begrijpen en te spreken en nam de islam aan als religie.

Het culturele erfgoed van het gebied omvatte sterke hellenistische, Indische, Assyrische en Perzische invloeden. De Griekse intellectuele tradities werden herkend, vertaald en uitgebreid bestudeerd. Door dit proces kreeg de bevolking van de islamitische wereld toegang tot alle belangrijke werken van alle culturen die het rijk omvatte. Een tijdperk van hoge cultuur en vernieuwing volgde, waarin deze diverse invloeden hun plaats kregen. De islamitische wetenschappen ontstonden uit een assimilatie van uitheems materiaal en een vermenging van de ongelijksoortige elementen van dat materiaal. Uit deze samensmelting kwam een wetenschap voort met islamitische karakteristieken.